Have to - don't / doesn't have t

Je hebt in dit unit al geleerd wanneer je het hulpwerkwoord must (en mustn't) moet gebruiken. Must gebruik gebruik je wanneer iets moet van de spreker. En mustn't gebruik je wanneer iets niet mag of moet.

Nu leer je wanneer je have to en de ontkenning don't / doesn't moet gebruiken:

  • Have to: moeten (verplicht, van buitenaf opglegd)
  • The students have to do their homework. (Ze moeten dit van hun docent)
  • Susan has to do homework. (bij he/she/it gebruik je has to)
  • Don't / doesn't have to: niet hoeven
  • You don't have to go to go to school, it's a holiday. (Je hoeft niet naar school vanwege de vakantie)
  • My son doesn't have to go to school, it's a holiday. (Bij he/she/it gebruik je doesn't have to)

Oefenen

Oefening 1: Vul don't have to of doesn't have to in.

Oefening 2: Verschillende oefeningen. Vul in de eerste oefening have to of has to in. Bij de tweede oefening vul je don't have to of doesn't have to in. Bij de laatste oefening kijk je naar het plaatje en kies je in de zinnen tussen have to of don't have to.

Oefening 3: Verschillende oefeningen waarbij je kiest tussen have to, has to, don't have to of doesn't have to.

© 2020 English Grammar. Alle rechten voorbehouden.
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin