Present simple

I like reading books. Ik vind boeken lezen leuk.

De present simple is een veel gebruikte tijd in het Engels. Het is een vorm van de tegenwoordige tijd. Je gebruikt de present simple wanneer het een gewoonte, feit of regelmaat is. De present simple vorm je door het hele werkwoord te gebruiken. Alleen bij he, she en it komt er een -s of -es achter het werkwoord. Dit noemen we de SHIT-rule, want She, He en IT vormen samen het woord SHIT. Hieronder zie je het rijtje van de present simple:

  • I work                    I go
  • you work               you go
  • he works               he goes
  • she works             she goes
  • it work                it goes
  • we work                we go
  • you work               you go
  • they work              they go

In het rijtje hierboven zie je dat er een -s achter het werkwoord komt bij SHIT. Bij het werkwoord go komt er -es achter in plaats van -s. Dit is ook het geval met werkwoorden die eindigen op een /s/-klank, zoals I smash -> she smashes.

De present simple gebruik je wanneer iets een gewoonte, feit of regelmaat is. Bijvoorbeeld als je wilt vertellen wat je hobby is of wat je elke dag doet. Als er in de zin de present simple is toegepast, gebruik je vaak ook de woorden always, never, sometimes, every day, etc. Hieronder volgen een paar voorbeeldzinnen:

  • I go to work every day.
  • We always eat dinner at six o'clock.
  • The boy plays football every Saturday.

Wanneer je een vraag wilt maken met de present simple moet je do vooraan de zin zetten. Bij he/she/it zet je dan does vooraan de zin. Let wel op dat je ook altijd het hele werkwoord in de vraagzin gebruikt, ook bij he/she/it, er komt dan geen -s achter het werkwoord, omdat de -s achter al does staat. Kijk maar:

  • Do I work every day?
  • Do you work every day?
  • Does he/she/it work every day?
  • Do we work every day?
  • Do you work every day?
  • Do they work every day?

Bij een ontkennende zin zet je do not / does not voor het werkwoord. Je kan het ook afkorten met don't / doesn't.

  • I don't work every day.
  • You don't work every day.
  • He/she/it doesn't work every day.
  • We don't work every day.
  • You don't work every day.
  • They don't work every day.

Oefeningen

Oefening 1: Verschillende oefeningen met bevestigende zinnen, vraagzinnen en ontkennende zinnen.

Oefening 2: Invuloefening

Oefening 3: Verschillende oefeningen. Scroll naar beneden en klik op de paarse balkjes voor de oefeningen.

© 2020 English Grammar. Alle rechten voorbehouden.
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin