Future: will / shall + hele werkwoord
De future, oftewel de toekomende tijd, gebruik je wanneer je iets wil vertellen over iets dat in de toekomst gaat gebeuren. Er zijn twee vormen van de future, namelijk to be going to en will (shall). Op deze pagina leer je wanneer je de future met will gebruikt.
Will gebruik je wanneer je een belofte maakt over iets dat je gaat doen: I will clean my room tomorrow. In dit geval bedenk je spontaan dat je morgen je kamer op gaat ruimen, bijvoorbeeld omdat je net gevraagd is wanneer je dat gaat doen.
Je kan will ook gebruiken wanneer je een voorspelling doet, zonder dat je bewijs hebt: I think it will snow tomorrow. Je hebt hiervoor geen bewijs en je gokt dat het morgen gaat sneeuwen.
Bevestigende zinnen Ontkennende zinnen Vragende zinnen
I will / shall play football I will not / won't play football Shall I play football?
you will play football you will not / won't play football Will you play football?
he/she/it will play football he/she/it will not / won't play football Will he/she/it play football?
we will / shall play football we will not / won't play football Shall we play football?
you will play football you will not / won't play football Will you play football?
they will play football they will not / won't play football Will they play football?
Oefeningen
Oefening 1: Maak bevestigende zinnen.
Oefening 2: Maak ontkennende zinnen.
Oefening 3: Maak vragende zinnen.
Oefening 4: Maak vragende zinnen.
Oefening 5: Maak bevestigende, ontkennende en vragende zinnen.
Oefening 6: Maak bevestigende, ontkennende en vragende zinnen.