Must / mustn't
We must go home, it's getting late. We mustn't chew gum at school, it is not allowed.
Must en musn't zijn hulpwerkwoorden die we gebruiken om aan te geven dat iets moet of dat het niet mag. Mustn't is de ontkenning van must. Na must of mustn't gebruiken we altijd het hele werkwoord. Je moet weten wanneer je must of wanneer je mustn't gebruikt. Hieronder staan een paar voorbeelden.
Must + hele werkwoord moeten (persoonlijke noodzaak) / het kan niet anders
- We must go home, it's getting late.
- That boy over there must be Jim! He always sits there.
Mustn't + hele werkwoord niet moeten / mogen
- We mustn't chew gum at school, it is not allowed.
- You mustn't talk that loud, we are in the library.
Om te weten of je must of mustn't moet toepassen in oefeningen, moet je dus goed weten wat er in de zin bedoeld wordt en goed nadenken of het moet of dat het niet mag!
Oefenen
Oefening 1: Vul in must of musn't.
Oefening 2: Twee verschillende oefeningen. In de eerste lees je de stelling waarin must of mustn't is gebruikt en moet je bedenken of de stelling klopt of niet, je kiest true of false. In de tweede oefening vul je must of mustn't in de zin.